Artikel over de dyslectische Deense kunstenares Gudrun Hasle in Mister Motley # 29 - Autobiografie, september 2011. (Scroll naar beneden om artikel te lezen.)
The beet of the drum
Dear visitor,
The text you are reading now, I cannot read.
I am suffering from dyslexia.
[…]
The following text is my attempt to write something in English. I am sure you cannot read it: ”I m sjor ju kant not ret dis”.
Love Gudrun
Dit staat op de homepage van de Deense kunstenares Gudrun Hasle (1979). Het heeft iets van een bekentenis, deze plompverloren introductie, alsof Gudrun zich tot het internet verhoudt als tot een therapeutisch kringgesprek. Wat krijgen we nou? denk ik in eerste instantie. Waarom moet ik allereerst weten dat ze de pech heeft dyslectisch te zijn?
Maar ondertussen is dat I m sjor ju kant not ret dis ook intrigerend. Want hoewel ik die zin inderdaad waarschijnlijk niet zou snappen als ik hem in het wild zou tegenkomen, kan ik hem dankzij de voorgaande zinnen wèl lezen. De belofte van meer onthullingen lokt, ik wil die geheimtaal leren begrijpen.
De eerste keer dat Gudrun dyslectische tekst gebruikte in haar werk was uit pure frustratie. Toen ze nog op de kunstacademie zat, maakte ze schilderijen met stukjes tekst erin. Omdat ze niet goed kan spellen, liet ze haar kladversies altijd door iemand corrigeren. Op een avond was er niemand om haar te helpen. Uit kwaadheid en ergernis besloot ze haar kreupele zinnen dan maar direct op het doek te zetten.
Het bleek een succes. Ze zag hoe haar vrienden lang naar haar schilderijen bleven kijken, en de verhaspelde woorden hardop voor zich uit zeiden om ze beter thuis te kunnen brengen. De rollen waren omgedraaid. Nu braken zij, de succesvol gealfabetiseerde mensen, zich het hoofd over háár code.
Gudrun is er van overtuigd dat iedereen dingen wil kunnen die hij of zij niet kan. Niemand ervaart zichzelf als perfect en ‘af’. Op het spandoek THERE ARE RULES (2007) somt Gudrun de eisen die ze zichzelf stelt op:
1. My shopping cart has to lock good and healthy
2. My home has to look clean
3. My weeks has to be filled with activity
4. I have to have a lot of friends
5. I have to be fit
6. I have to be beautiful
7. I have to be intelligent
8. I have to be well liked and open
9. I have to make good art
Weer die ongemakkelijke directheid. De meeste mensen lopen niet te koop met hun gevoel te falen, ze schamen zich liever in stilte. Kijk maar naar Facebook: als je de persoonlijke etalages die mensen daar onderhouden ziet, zou je denken dat iedereen het goed maakt, louter leuke dingen doet, vrienden te over heeft en vol energie aan het werk is.
Maar als je het over de aandrijfkracht van de menselijke dadendrang wil hebben, kom je uit bij zwakheden en angsten. Dat is tenminste de ervaring van Gudrun, die in haar werk zichzelf als proefpersoon heeft genomen om onbelemmerd de worstelingen van een individu te kunnen observeren.
Een van die worstelingen draait om haar onvermogen goed te schrijven en te lezen. Je zou denken: aanvaard je lot, richt je op andere dingen. Maar nee. Gudrun bindt er de strijd mee aan. Desnoods door de taal te kneden en te vervormen tot hij past bij wat zij hoort en ziet. Ze pikt het niet om buitengesloten te zijn.
Soms schakelt ze hulptroepen in, zoals haar vriendje in de performance Dyslexia Karaoke (2007), waarin ze meezingt met een karaoke-programma. Ze kan de regels van de songtekst die onder in beeld verschijnen niet volgen, dus leest haar vriendje ze voor. Maar omdat ze op hem moet wachten, is ze steeds net te laat met zingen.
Er wordt vaker gezongen in Gudrun’s werk. 'I have felt inconvenient since I was born', zingt bijvoorbeeld de buurvrouw van Gudrun in de video Gudrun’s Song (2009-2010, Deens gezongen, Engels ondertiteld). Gudrun gaf de buurvrouw twee a-4’tjes met haar levensverhaal, en vroeg of zij daar een liedje van wilde maken. Je ziet een middelbare vrouw in een huiskamer, ze zit aan tafel en speelt op een synthesizer. 'I cut myself at the boarding school when something hurt inside’ zingt de buurvrouw ‘Drank booze and took pills until the world turned upside down / I ended up at the juvenile ward.’ En dan komt het refrein: Am I altogether allowed to be here, often I am in doubt / It is hard to get sense out of this crazy life / But I have my art and eyes that can see / I couldn’t find it in a book / But expression is being formed.'
Gudrun’s werk is een wonderlijke mengeling van drama, spel en oprechtheid. Soms twijfel je hoe je ernaar moet kijken. Is het serieus bedoeld, is het echt? En wat maakt dat eigenlijk precies voor verschil?
Haar werk brengt de beroemde leus ‘The personal is political’ in herinnering. Dat was de titel van een essay van de feministe Carol Hanisch uit 1969, die schreef dat veel zogenaamd individuele problemen van vrouwen eigenlijk veroorzaakt worden door opgelegde idealen van buitenaf. In die tijd kwamen vrouwen in feministische kringen samen om over hun persoonlijke problemen te praten, met het idee dat ze door die te verzamelen en te vergelijken patronen konden ontdekken die iets onthulden over de maatschappelijke positie van vrouwen in het algemeen.
Zulke ideeën over de betekenis van maatschappelijke verwachtingen op ieders privéleven en hoe je je daar tegen kan verzetten hebben veel invloed gehad, ook in de kunst. ‘Art must be beautiful, artist must be beautiful’ (1975) herhaalt Marina Abramovic keer op keer in haar gelijknamige videoperformance, terwijl ze eindeloos haar haren borstelt. En Valie Export hield een doos voor haar blote borsten, waar iedereen die durfde in mocht voelen (Tapp- und Tast-Kino, 1968-1971). Deze kunstenaressen gebruikten hun eigen lichaam in hun werk zonder zich te voegen naar idealen over schoonheid, kuisheid of bescheidenheid. Dezelfde even provocerende als kwetsbare houding echoot in Tracey Emin’s Everyone I Have Ever Slept With 1963–1995 (een tent vol opgestikte namen van alle mensen waar Tracey Emin mee in bed heeft gelegen).
Net als deze kunstenaressen maakt Gudrun werk dat de gangbare grenzen van de privacy overschrijdt. Toen en nu vinden sommige mensen het ongepast als een kunstenaar zijn eigen problemen als uitgangspunt neemt met het idee dat anderen daar wat aan zouden kunnen hebben. Ze maken geen kunst, vinden ze, maar geven zich over aan navelstaarderij of exhibitionisme. Er is zelfs een speciaal woord voor bedacht om zulke kunst te diskwalificeren: victim art.
Maar Gudrun trekt zich daar niets van aan. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in de discussie of iets wel of geen kunst is. De vraag is of iets interessant is of niet.’
Net als Tracey Emin gebruikt Gudrun ook het van oudsher vrouwelijke en decoratieve borduren in haar werk. In My life-story (Min livshistorge, 2005) naaide ze haar levensgeschiedenis in de vorm van een strip, met tekeningen en (Deense) teksten. Teksten zoals zij ze schrijft, vol fouten. Voor de tentoonstelling It hade to be love (2010), over het communistisch verleden van haar ouders, borduurde ze het communistisch manifest en haar jeugdherinneringen (in het Engels): 'my perens wos/komunist/I love to march/vef them/in the beet/of the drom'. De gammele taal en het kinderlijke verhaal over grote idealen vormen een vreemde combinatie met het arbeidsintensieve borduurwerk.
We zien gemiddeld zo’n 10.000 beelden per dag langsflitsen. Op straat, op tv, op internet, op onze mobiele telefoons. Het is niet eenvoudig om te midden van die beeldenstorm nog beelden te maken die opvallen en de aandacht vasthouden. Gudrun lukt dat. Niet in de laatste plaats omdat ze tijd gebruikt alsof het een materiaal is. Ze investeert veel tijd in het borduren om de opzettelijkheid van de taalfouten in het verhaal te benadrukken. Zijn het dan nog fouten? Wanneer wordt een fout een protest, een uitvinding, of een stijl? Het is haar toch maar mooi gelukt om heel goed te worden in het laten zien wat ze niet goed kan.